Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Tussen partijen is in geschil de waarde die op het moment van overlijden van erflater, de vader van eiser, aan certificaten van aandelen in een BV kan worden toegekend.

Uitspraak



RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 08/1561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde [gemachtigde eiser],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde verweerder].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een aanslag (aanslagnummer [nummer]) voor het recht van successie opgelegd, berekend naar een belaste verkrijging van € 1.043.443. Tevens heeft verweerder bij beschikking een boete opgelegd van € 57.147.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2008 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 938.737 en de boete verminderd tot nihil.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij brief van 24 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 28 juli 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft een conclusie van repliek ingediend, welke in afschrift aan verweerder is verzonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2009 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is [gemachtigde verweerder] verschenen. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank gelijktijdig de zaak geregistreerd onder kenmerk AWB 08/1434 behandeld.

Ter zitting is gebleken dat de conclusie van repliek de gemachtigde van verweerder niet heeft bereikt. Verweerder is daarom door de rechtbank alsnog in de gelegenheid gesteld de conclusie te lezen en daarop ter zitting te reageren. Verweerder heeft desgevraagd met deze gang van zaken ingestemd.

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser, geboren op [datum] 1965, is gehuwd met [echtgenote] en is woonachtig te [woonplaats], gemeente [gemeente].

1.2 Eisers vader, [vader] (hierna: erflater), is overleden op [datum] 2003. Erflater woonde ten tijde van zijn overlijden te [woonplaats]. Erflater heeft door middel van een testament over zijn nalatenschap beschikt en daarin zijn twee kinderen, eiser en zijn zus [zus], gezamenlijk en voor gelijke delen, als erfgenaam benoemd. Blijkens de verklaring van erfrecht van [datum] 2003 hebben beide erfgenamen de nalatenschap zuiver aanvaard.

1.3 Tot de nalatenschap behoren certificaten van aandelen in de vennootschap [BV] (hierna: de BV). De BV vormt een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met haar twee dochtermaatschappijen, [dochter A] en [dochter B] Ten tijde van het overlijden van erflater werd door de fiscale eenheid een materiële onderneming gedreven. Eiser vervulde een verkoopfunctie binnen deze onderneming.

1.4 De BV is op [datum] 1979 opgericht onder de naam [naam]. Aandeelhouders van de BV waren tot [datum] 1993 erflater en zijn broer [erflaters broer]. Erflater hield 66,67% van de aandelen, zijn broer 33,33%.

1.5 Per [datum] 1993 is opgericht de [stichting administratiekantoor] (hierna: de stichting). In de akte van oprichting zijn tevens de statuten vastgesteld. Ingevolge deze statuten heeft de stichting onder andere tot doel het tegen uitgifte van niet-royeerbare certificaten op naam in eigendom verwerven van aandelen [BV] Tevens is in deze statuten opgenomen dat het bestuur van de stichting uit twee leden bestaat: [vader] en [erflaters broer]. In geval van defungeren van beide bestuursleden, wordt tot enige bestuurslid van de stichting benoemd [echtgenote].

1.6 De aandelen in de BV zijn op [datum] 1993 door de stichting verkregen. Erflater heeft in ruil daarvoor 66,67% van de certificaten van de stichting ontvangen, [erflaters broer] 33,33% van de certificaten.

1.7 In 2004 zijn de statuten van de stichting gewijzigd. Volgens de gewijzigde statuten bestaat het bestuur van de stichting uit tenminste één lid en wordt [erflaters broer] als enig bestuurder benoemd. Na het einde van het bestuurslidmaatschap van de eerste bestuurder wordt tot opvolgend bestuurder benoemd diens echtgenote, [echtgenote erflaters broer]. Per einde van het bestuurslidmaatschap van [erflaters broer] en [echtgenote erflaters broer] zal het bestuur uit drie leden bestaan.

1.8 Ten tijde van het overlijden van erflater was de samenwerking met zijn broer niet optimaal. De onderlinge contacten tussen eiser en zijn oom verliepen ten tijde van erflaters overlijden moeizaam en zijn daarna verder verslechterd.

1.9 Door notariskantoor [notariskantoor] is namens erflaters erfgenamen op 12 augustus 2004 aangifte voor het recht van successie gedaan. In de aangifte is na aftrek van € 11.234 begrafeniskosten een zuiver saldo van de nalatenschap aangegeven van € 1.144.355. In de aangifte is als waarde van de certificaten van aandelen in de BV een bedrag opgenomen van € 22.860. Bij de overige renteloze schulden is een bedrag van € 22.803 opgenomen vanwege een rekening-courantschuld aan de BV.

1.10 Door verweerder zijn naar aanleiding van de voormelde aangifte op 13 augustus 2004 nadere stukken opgevraagd, waaronder een berekening van de waarde van de certificaten van de aandelen. Deze berekening is door de toenmalige gemachtigde van eiser niet verstrekt.

1.11 Verweerder heeft op 6 oktober 2006 de waarde van de certificaten als volgt berekend:

Tabel 1

1.12 Verweerder heeft [notariskantoor] op 12 oktober 2006 een vooraankondiging tot wijziging van het aangegeven saldo van de nalatenschap gezonden. Verweerder stelt het saldo van de nalatenschap in deze brief als volgt vast:

Tabel 2

In de brief is tevens een kennisgeving ingevolge artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgenomen met betrekking tot een vergrijpboete van 50%.

1.13 Verweerder heeft op 7 november 2006 een brief ontvangen van eisers nieuwe gemachtigde. De gemachtigde kan zich niet vinden in de door de inspecteur vastgestelde intrinsieke waarde, stelt dat er geen sprake is van goodwill en verzoekt rekening te houden met een korting van 33 1/3 % wegens certificering van de aandelen. Tevens verzoekt hij om af te zien van de boete, omdat de tekortkomingen van de voormalige gemachtigde niet aan eiser kunnen worden toegerekend.

1.14 Verweerder heeft eiser in zijn brief van 17 november 2006 meegedeeld dat de aanslag ter behoud van rechten zal worden opgelegd zonder rekening te houden met de standpunten uit de brief van 7 november 2006. Door verweerder is met dagtekening 6 december 2006 een aanslag in het recht van successie opgelegd naar een verkrijging van € 1.043.443. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 57.147.

1.15 Eiser heeft in zijn brief van 21 december 2006 bezwaar gemaakt tegen de bij punt 1.14 genoemde aanslag en in deze brief verzocht om te worden gehoord. Tijdens het hoorgesprek op 12 juni 2007 waren naast eiser en zijn gemachtigde tevens de gemachtigden van zijn zus aanwezig. Op 6 februari 2008 heeft een vervolgbespreking plaatsgevonden.

1.16 In het verslag van het hoorgesprek van 12 juni 2007 is als standpunt van eiser onder andere het volgende opgenomen: “Op de waarde van de aandelen dient nog een korting te worden toegepast, omdat deze aandelen incourant zijn en de aandeelhouders door de beschermingsconstructie met certificaten niets te zeggen hebben. De heer [erflaters broer] geeft de certificaathouders geen informatie en er wordt niet uitgekeerd; de certificaathouders hebben thans weinig goeds van de certificaten te verwachten. Aldus zijn de certificaten op dit moment niet liquide.”

1.17 In zijn brief van 11 april 2008 geeft verweerder zijn standpunt weer over de hoogte van de waarde van de certificaten. Deze waarde is vastgesteld aan de hand van een herziene berekening met dagtekening 8 februari 2008. In deze berekening wordt de intrinsieke waarde van de aandelen van de BV vastgesteld door het eigen vermogen volgens de aangifte vennootschapsbelasting 2003 te corrigeren met mutaties in (pensioen)voorzieningen, verschuldigde vennootschapsbelasting en verliesverrekening. Tevens is rekening gehouden met stille reserves in de bedrijfsgebouwen. De intrinsieke waarde van de aandelen komt in deze berekening uit op € 1.176.299. Erflaters aandeel hierin wordt berekend op 66,67% x € 1.176.299 = € 784.198.

1.18 In de bij punt 1.17 genoemde brief berekent verweerder de waarde van de verkrijging van eiser. Deze luidt als volgt:

Tabel 3

Tevens is in deze brief opgenomen dat de opgelegde boete komt te vervallen.

1.19 In zijn brief van 19 mei 2008 verklaart eiser in reactie op de bij punt 1.17 genoemde brief onder andere het volgende: “Wij gaan akkoord met de correcties die u voorstelt. Wij kunnen ons echter niet vinden in het feit dat u een verdere afwaardering van de aandelen, de zogenaamde discount, niet in aanmerking neemt."

1.20 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2008 de verkrijging vastgesteld overeenkomstig zijn brief van 11 april 2008.

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de waarde van erflaters certificaten van aandelen [BV] door verweerder terecht op € 784.198 is vastgesteld.

2.2 Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend. Hij voert daartoe - kort gezegd - aan dat de waarde in het economische verkeer van de certificaten dient te worden vastgesteld op een mix van de rendementswaarde, de rentabiliteitswaarde en de intrinsieke waarde, dan wel door een discount toe te passen op de intrinsieke waarde. De waarde in het economisch verkeer van erflaters certificaten bedraagt in zijn visie € 443.128, waarvan de helft ad € 221.564 tot eisers belaste verkrijging dient te worden gerekend. Eiser neemt tevens het standpunt in dat hij zich niet akkoord heeft verklaard met de door verweerder vastgestelde waarde van de certificaten.

2.3 Eiser heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet meer in geschil is en dat hij op zich kan instemmen met de door verweerder vastgestelde intrinsieke waarde als vermeld bij punt 1.17.

2.4 Verweerder beantwoordt de bij punt 2.1 vermelde vraag bevestigend. Naar zijn mening is bij het vaststellen van de waarde van de certificaten voldoende rekening gehouden met subjectieve factoren en is een verdere afwaardering niet op zijn plaats. Dat bij de waardering geen rekening is gehouden met goodwill vormt in feite al een discount. Tevens kan naar zijn mening voor de waardering geen mix worden gehanteerd, omdat sprake is van incourante aandelen in een actieve vennootschap. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat eiser in de bezwaarfase akkoord is gegaan met het hanteren van de intrinsieke waarde voor de waardering van de certificaten.

2.5 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag door bij de berekening daarvan uit te gaan van een waarde van de certificaten van € 221.564.

2.6 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

2.7 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

Bevoegdheid rechtbank

3.1 Eiser woont en woonde ten tijde van de indiening van het beroepschrift in [woonplaats], gemeente [gemeente]. Volgens artikel 8:7, tweede lid, van de Awb is ten aanzien van het beroep van eiser tegen de uitspraak op het bezwaar van verweerder, de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan eiser zijn woonplaats heeft bevoegd. In casu is daarom de rechtbank te Arnhem bevoegd om te oordelen over het beroep van eiser.

3.2 Deze bevoegdheidskwestie is door de rechtbank pas in raadkamer, nadat de zitting reeds had plaatsgevonden, onderkend. Om redenen van proceseconomie, het beroep heeft betrekking op een nalatenschap uit 2003 en eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij graag zo spoedig mogelijk duidelijkheid over de zaak wil, kiest de rechtbank ervoor om haar onbevoegdheid niet uit te spreken. Zij neemt hierbij mede in overweging dat partijen de rechtbank desgevraagd schriftelijk toestemming hebben gegeven om uitspraak te doen en dat voor het gerechtshof ingevolge artikel 27s van de AWR de mogelijkheid bestaat de onbevoegdheid voor gedekt te verklaren.

Waarde certificaten

3.3 Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Successiewet 1956 wordt het verkregene in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip van verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend. In casu is tussen partijen in geschil welke waarde in het economische verkeer ten tijde van het overlijden van erflater aan de certificaten van aandelen in de BV kan worden toegekend. Als waarde in het economisch verkeer heeft daarbij te gelden de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die certificaten meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de certificaten zou zijn betaald.

3.4 De rechtbank overweegt dat de waarde die aan de certificaten is toe te kennen, in hoge mate afhankelijk is van de voorwaarden waaronder certificering heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval is daarbij vooral van belang dat aan de certificaten geen lidmaatschap van het bestuur van de stichting administratiekantoor is verbonden. Op grond van de statuten van de stichting, zoals deze golden ten tijde van het overlijden van erflater, gaven de certificaten de rechtsopvolger(s) van erflater geen enkele zeggenschap in de stichting en/of de BV. Vanwege het ontbreken van zeggenschap zal een potentiële koper deze certificaten naar het oordeel van de rechtbank vooral zien als een belegging en daarom bij de waardering daarvan met name gewicht toekennen aan de rendementswaarde. Een eventuele hogere intrinsieke waarde en/of rentabiliteitswaarde zijn daarbij van ondergeschikt belang, in die zin dat daaraan eventueel winstprognoses, en daarmee verband houdend dividendpotentieel, ontleend kunnen worden en de verwachting dat deze waarden de certificaathouder in de toekomst wellicht nog zullen kunnen toevloeien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door bij de waardering van de certificaten de intrinsieke waarde als uitgangspunt te nemen, miskend dat aan de certificaten geen zeggenschap was verbonden.

3.5 Eiser is bij de door hem bepleite waarde van de certificaten uitgegaan van een mix van de rendementswaarde, de rentabiliteitswaarde en de intrinsieke waarde. Daarbij is de rendementswaarde door eiser op nihil gesteld, omdat in het verleden op de certificaten geen dividend is genoten en de verwachting bestaat dat in de toekomst ook geen dividend zal worden genoten. Nu verweerder de door de eiser gehanteerde rendementswaarde van nihil niet bestreden heeft, neemt de rechtbank deze als vaststaand aan. De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede dat zij de door eiser gestelde slechte dividendprognose, in de context van de bij punt 1.7 vermelde statutenwijziging en de verstoorde onderlinge verhoudingen zoals vermeld bij punt 1.8, aannemelijk acht.

3.6 Ten aanzien van de overige elementen in de door eiser gehanteerde mix overweegt de rechtbank als volgt. De intrinsieke waarde ad € 1.176.299 is tussen partijen niet in geschil - zie punt 2.4 - en de rentabiliteitswaarde ad € 817.778 is door verweerder niet bestreden, zodat de rechtbank ook deze als vaststaand aanneemt.

3.7 Nu eiser bij zijn waardering van de certificaten aan de rendementswaarde van nihil en de hogere intrinsieke waarde en rentabiliteitswaarde evenveel gewicht heeft toegekend, kan naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien het bij 3.4 overwogene, de door eiser bepleite waarde van de certificaten zeker niet als te laag worden beschouwd.

3.8 Verweerder stelt zich tevens op het standpunt dat eiser zich akkoord heeft verklaard met hantering van de intrinsieke waarde. Eiser bestrijdt dit standpunt en heeft in de stukken van het geding en ter zitting toegelicht dat hij slechts akkoord is gegaan met de correcties, onder andere van de pensioenvoorziening, op basis van de intrinsieke waarde, niet met het hanteren van de intrinsieke waarde ter bepaling van de waarde in het economische verkeer van de certificaten. Naar het oordeel van de rechtbank kan een akkoordverklaring, zoals door verweerder voorgestaan, niet uit de reactie van eiser, zoals bij 1.19 vermeld, worden afgeleid. Zeker niet als deze passage wordt gelezen in samenhang met de uitlatingen van eiser tijdens het hoorgesprek zoals vermeld bij punt 1.16. Naar het oordeel van de rechtbank mist deze stelling van verweerder derhalve feitelijke grondslag.

3.9 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het saldo van eisers verkrijging dient als volgt te worden vastgesteld:

Tabel 4

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644. Voor het indienen van het beroepschrift wordt 1 punt toegekend en voor de conclusie van repliek 0,5 punt, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1. Nu deze zaak samenhangt met de procedure onder

BK 08/1434, worden deze samenhangende zaken voor de veroordeling in de proceskosten, wat betreft het verschijnen ter zitting, gezien als één zaak, zodat daarvoor € 161 zal worden toegekend.

Wat betreft de kosten die eiser in verband met het bezwaar heeft moeten maken, heeft eiser ter zitting zijn verzoek om vergoeding van die kosten ingetrokken.

Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belaste verkrijging van € 778.860 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644;

-gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. M. van den Bosch, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2009.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. M. van den Bosch

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature