Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

In geschil is het antwoord op de vraag voor welke waarde eiser de vordering die hij uit hoofde van zijn inleg heeft, tot de rendementsgrondslag van zijn inkomsten uit sparen en beleggen moet rekenen.

Uitspraak



RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummers: AWB 07/2958 en 07/2959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2008 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H47) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.197,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.126,--.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H56) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.801,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.235,--.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2007 de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 gehandhaafd.

Verweerder is bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2007 gedeeltelijk aan eisers bezwaar tegemoet gekomen en de aanslag IB/PVV 2005 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.801,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.346,--.

Eiser heeft daartegen bij brief van 29 november 2007, ontvangen bij de rechtbank op 30 november 2007, beroep ingesteld tegen beide uitspraken op bezwaar.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2008 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote] en door de heren [X] en [Y]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Op of omstreeks 13 mei 2004 heeft eiser ten titel van geldlening € 50.000,-- ingelegd bij [A] ([A]) waartegenover laatstgenoemde zich verplichtte de inleggelden te beleggen. De leningovereenkomsten die door [A] werden afgesloten varieerden in looptijd van één maand tot één jaar. [A] garandeerde de inleggers binnen de korte looptijd hoge rendementen. Hij hield de inleggers voor dat hij de inleggelden gebruikte voor beleggingen in onder andere effecten, valuta en grondprojecten in [buitenland]. Op de geldleningen werden rentes betaald, variërend van 36% per jaar tot meer dan 100% per jaar.

1.2 Bij een door de Belastingdienst/FIOD-ECD ingesteld strafrechtelijk onderzoek is vastgesteld dat [A] nauwelijks inleggelden heeft belegd. De inleggelden zijn hoofdzakelijk besteed aan het uitbetalen van andere inleggers (hoofdsom en gegarandeerde rendementen).

1.3 De inleggers hadden veel vertrouwen in [A], met name omdat hij jarenlang de gegarandeerde rendementen nakwam. Door de garantie van hoge rendementen verlengden een groot aantal inleggers de looptijd van hun leningen. Op deze manier hoefde [A] geen liquide middelen vrij te maken voor de terugbetaling van inleggelden/leningen.

1.4 In de maanden januari en februari van 2005 hebben zich nog nieuwe inleggers gemeld bij [A].

1.5 Vanaf [datum] 2005 voldoet de heer [A] niet meer aan zijn verplichtingen en op [datum] 2005 is [A] in staat van faillissement verklaard.

1.6 In september 2004 is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een onderzoek gestart naar de handelwijze van [A]. De uitkomst van dit onderzoek is dat [A] niet deed wat hij beloofde. Hij belegde geen gelden, althans nauwelijks, maar pompte geld rond, door de nieuw ingelegde gelden als rendementen dan wel als hoofdsommen aan de eerdere inleggers uit te keren. In juli 2005 doet de AFM aangifte van deze frauduleuze handelingen van [A], waarvoor hij uiteindelijk strafrechtelijk is veroordeeld door de rechtbank Amsterdam op [datum] 2006 en in hoger beroep door het Gerechtshof Amsterdam op [datum] 2007.

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag voor welke waarde eiser de vordering die hij uit hoofde van zijn inleg van € 50.000,-- op [A] heeft, aan het einde van kalenderjaar 2004 en het begin van kalenderjaar 2005 (hierna: de waardepeildata) tot de rendementsgrondslag van zijn inkomsten uit sparen en beleggen moet rekenen.

2.2 Eiser voert daartoe - samengevat - aan dat gelet op de feiten de waarde van de inleg bij [A] op de waardepeildata nihil bedraagt. Ter zitting heeft eiser zijn grief dat hij in de bezwaarprocedure ten onrechte niet is gehoord, laten varen.

2.3 Verweerder voert ter onderbouwing van zijn stelling - samengevat - aan dat de betalingsproblemen van [A] eerst na 1 januari 2005 bekend zijn geworden en dat derhalve de inleg op de waardepeildata gewaardeerd dient te worden voor de nominale waarde, zijnde € 50.000,--.

2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Ingevolge artikel 5.3, tweede lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) worden rechten die niet op zaken betrekking hebben, waaronder geld, met waarde in het economische verkeer tot de rendementsgrondslag behorende bezittingen gerekend. Krachtens artikel 5.19, eerste lid, van de Wet worden bezittingen en schulden in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer.

3.2 Volgens de parlementaire geschiedenis van de Wet behouden, naast de voor de Wet op de inkomstenbelasting 1964, ook de voor de vermogensbelasting ontwikkelde en gewezen doctrine en jurisprudentie aangaande de begrippen 'bezittingen' en 'schulden', hun belang voor de rendementsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen.

3.3 In zijn arrest van 17 mei 1950, B 8821, gewezen voor de toepassing van de vermogensbelasting uit hoofde van de wet van 27 september 1892, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de waardering van een vordering uit niets blijkt, dat bij die schatting, die moet plaats hebben naar de toestand op het voor de belastingheffing beslissende tijdstip, slechts die waardebepalende omstandigheden in aanmerking zouden komen, welke aan de belastingplichtige op dat tijdstip bekend waren of konden zijn; dat het integendeel redelijk is, dat bij de schatting, welke een gegeven oplevert voor de draagkracht van de belastingplichtige, de werkelijke toestand op genoemd tijdstip als grondslag strekt, zodat de belastingrechter, geroepen om in een geschil over de geldswaarde van een vordering uitspraak te doen, rekening mag en moet houden met alle hem gebleken feiten en omstandigheden, die voor de schatting van de geldswaarde naar bedoelde toestand van belang zijn.

3.4 In zijn arrest van 7 mei 1997, nr. 32 237, BNB 1997/268, over de waarde van een woning bij later bekend geworden bodemvervuiling, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de waarde in het economische verkeer van de woning van belanghebbende in 1991 niet van belang is of toen reeds bekend was dat de grond bij de woning was vervuild. Bepalend voor die waarde is de prijs die gegadigden voor de woning die bekend zouden zijn met de toestand van de grond zoals die naderhand is gebleken, in 1991 bereid zouden zijn geweest te betalen.

3.5 De rechtbank overweegt dat vaststaat dat [A] steeds en dus ook ten tijde van de waardepeildata de ingelegde gelden niet of nauwelijks belegde, doch slechts rondpompte, in die zin dat de inleggelden hoofdzakelijk werden aangewend voor het uitbetalen van gegarandeerde rendementen en hoofdsommen aan andere inleggers. Deze eerst na het verstrijken van de waardepeildata bekend geworden omstandigheid, die, anders dan de faillietverklaring van [A] op [datum] 2005, reeds op de waardepeildata bestond, moet naar het oordeel van de rechtbank in aanmerking worden genomen bij de in geschil zijnde waardering van eisers vordering op [A]. In dat geval, zo begrijpt de rechtbank de standpunten van partijen, is niet in geschil dat gegadigden, die bekend zouden zijn met de handelwijze van [A], op de waardepeildata niet bereid zouden zijn voor eisers in geding zijnde vordering iets te betalen, zodat die vordering op nihil dient te worden gewaardeerd.

3.6 De rechtbank zal op grond van het vorenoverwogene de beroepen gegrond verklaren. De bestreden navorderingsaanslag IB/PVV 2004 moet worden vernietigd en het in de aanslag IB/PVV 2005 begrepen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet worden verminderd met € 1.000 (50.000*0,5*4%) en worden vastgesteld op € 2.346.

Griffierecht

In de zaak met Awb-nummer 07/2959 is geen griffierecht geheven.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- vermindert de aanslag IB/PVV 2005 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.801,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.346,-- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2008 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. J.W. Keuning

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature